Hond
Overdag woonde hij op een oneffen ondergrond. Half gravel, half asfalt. Het touw stond hem toe om op een strookje gras te komen. Daar lag of zat hij nooit, daar deed hij zijn behoefte. Wij mensen wonen tenslotte ook niet op het toilet.
Hij had weinig sociale contacten, hoewel hij daar wel naar streefde. Bij iedere beweging in de camper stond hij kwispelend voor de deur. Hopend op even spelen, een aai, een woord. Die woorden kreeg hij af en toe. Ik hoorde zijn baasje vermanend zeggen: ‘moet ik boos worden? He, moet ik boos worden?’
Ik zag geen aai voor de hond en maar één keer werd er een kort spelletje gedaan met een balletje. Hij doodde dus maar de tijd met liggen. Kop op zijn voorpoten. Met de ogen dicht of droevig rondkijkend. Soms keek hij onder de camper door naar zijn zwarte buurvrouw-hond.
Hond twee
Zij zat weliswaar ook aan een lijn, maar zij lag prinsesheerlijk op een kleed. Haar vrouwtje kletste de hele dag tegen haar. Als ze bezig was met de bezem mocht buurvrouw-hond helpen. Lekker bijten in die stugge haren, terwijl het vrouwtje de steel rondzwiepte.
Regelmatig ging ze uit wandelen met het vrouwtje. Voor de beweging en de sanitaire stop. De kop en de staart droeg ze fier omhoog. Ze kreeg alle aandacht en alles wat ze maar nodig had en was levenslustig en blij.
Observaties
Ik zag het allemaal gebeuren vanaf de overkant. Tussen het lezen, schrijven, fietsen, wandelen en kletsen door keek ik eindeloos. Ik hou van ‘mensen kijken’, maar op deze plek werd mijn aandacht vooral getrokken door de honden.
Hoewel we nu geen hond hebben, hadden we die wel enige keren. Als klein meisje reed ik al kleine puppy’s rond in mijn poppenwagentje met Dolly, de moeder, ernaast. Mijn hart ging uit naar de, in mijn ogen, zielige hond. Ik vroeg me verontwaardigd af waarom die mensen een huisdier hadden en hielden. Allebei zo te zien goed ter been, lieten ze hem nooit uit en negeerden hem. Zijn vacht glansde, dus eten en drinken kreeg hij wel, maar verder …
Het fijne van vakantie houden vind ik dat je ongestoord kunt lummelen en mijmeren. Ik observeerde de honden en hun baasjes, maar ook mezelf. Wat maakte mij zo boos en verontwaardigd? En als ik hier iets van kon leren, wat was het dan? Ik bedacht dat de redder in mij opspeelde en ik voor de hond wilde zorgen. Maar nee … ik wilde wel dat het dier het beter had maar niet de verantwoordelijkheid.
Honden als spiegel
Toen viel me in dat als die honden me iets spiegelden het dit was: wij zorgen voor sommige delen van onszelf heel goed, maar voor andere veel minder. Waar je wel of niet goed voor zorgt is vaak persoonlijk. Maar allemaal willen we ‘fijn’ en vermijden of negeren we ‘pijn’.
Als ik dan toch niets voor de bruine hond kon doen, dan kon ik er wel zelf iets van leren. Ik ging op zoek naar de delen in mezelf die ik verwaarloos en niet geef wat ze nodig hebben. Mijn zelfvertrouwen, zelfliefde en zelfacceptatie. Allemaal bruine hondjes op scherpe steentjes, zonder beweging, troost of aandacht. Ik voed ze wel, hun vacht glanst. Dagelijks krijgen ze een bakje nieuwe onzekerheid, brokjes twijfel en liters kritiek. Zo blijven ze in leven. Ik besloot ze gezondere dingen voor te zetten: begrip voor mezelf, zelfliefde en complimenten.
Ik keek naar de bruine hond en zei in gedachten: dank je wel. Ik zag zijn baas en bazin bezig met spullen inpakken. Ze vertrokken. Wat een timing: ik had de spiegel gezien. Toen ze wegreden zei ik: dag lief hondje, dank je wel. Tegen de man en vrouw zei ik dreigend: zorg beter voor je hond! Natuurlijk hoorden ze me niet.
Maar al mijmerend en schrijvend hoor ik mijn eigen bruine hondjes wel en laat ze spelen op het gras.
Liefs,
Anke
PS – Wil jij schrijvend meer liefdevolle aandacht geven aan jezelf, schrijf dan naar aanleiding van de vragen in de gratis bundel Lief zijn voor jezelf. Klik op de link om het aan te vragen.